Literatuur
- Dubbe, B. & J.W.M. de Jong & R. Meischke, Thuis in de late middeleeuwen. Tentoonstelling Provinciaal Overijssels Museum, 5 oktober - 31 december 1980. Zwolle (Waanders), 1980. [203 blz. ISBN 90.70072.66.1]. Hierin "Slaapmeubilair": blz. 36-39
- Kipp, A.F.E., De immuniteit van St. Marie. De evolutie van een stadsbeeld (Doctoraalscriptie hoofdvak 'geschiedenis van de bouwkunst').
Utrecht, typoscript, (oorspronkelijk) mei 1974. [175 blz.(typoscript-versie 1980, Werkgroep Herstel Leefbaarheid). ISBN -].
Hierin onder meer: blz. 61-62 (Hoofdstuk "16e eeuw". Uit de inventarislijsten kunnen de namen van de vertrekken in de claustrale huizen afgeleid worden:
"Behalve de zaal (waarin soms een hangkamer) worden genoemd: voor-, middel- en aftercamers, opcamers en neercamers, en vaak als toevoegsels
vertreck-camerkens. Voorts keuken, eedtzaalken, studoor, slaapkamer (overigens vindt men in vele kamers
koetsen en slaepkisten vermeld),
en zelfs bathstove. In bijzondere gevallen vindt men ook wel eens een overwulffde camer of een sterrencamer in den toorn, en bij uitzondering een capelle.
Zolders en kelders hebben vaak allerlei specifieke functies (bijvoorbeeld coorn-, cleer-, duyve-, resp. wijn-, keuke-).
Buitenshuis vindt men dan nog
bijgebouwen als somerhuys, somerkueckengen, washuysken, bak-, brau- en turffhuys, hoender- en conijne- cauwen, stallen en schuren.
De meeste huizen hebben een plaetse, die voor, achter of ingebouwd kan liggen. In het algemeen hebben de huizen een voorhoff
en een afterhoff, waar men moestuin en bleyckvelt vinden kan, maar ook testeblommen.").